Het zweet loopt langs mijn hoofd. Ik voel de haren aan mijn schedel plakken. Mijn wangen branden, ik weet dat ik inmiddels dieprood ben. Ik hijg. Ik ruik mezelf. Ik zet door. Nog een paar honderd meter. De teller loopt langzaam op. Ik juich vanbinnen. De stopknop… yes, klaar! De loopband komt langzaam tot stilstand. Uitgeput maar met gepaste trots kijk ik de ruimte rond. Een meter of tien verderop loopt een jonge vrouw op de band. Zij liep daar ook al voor ik mijn loopband opstapte. Al lopend kletst ze met haar buurman. Van zweet geen spoortje, haar haren nog keurig allemaal in de lange staart die vrolijk heen en weer zwiept bij elke stap. Oké, ze is twintig jaar jonger, maar hoe doet ze dat? Mijn euforie van enkele seconden geleden is op slag verdwenen. Gelukkig is mijn sportschool van alle markten thuis en hoef ik niet lang rond te kijken voor ik iemand zie waar ik minder onzeker van word. Een vrouw van mijn leeftijd met behoorlijk overgewicht zit een eindje verderop op een fiets. Ze trapt wel maar het kost haar duidelijk moeite. Haar haren zijn doorweekt. Zweet druipt naar beneden. Op haar shirt grote donkere vlekken onder haar borsten en oksels. Ze lijdt. Ze zwoegt.
Ik kijk naar haar en voel me op slag beter; minder dik, minder zweterig en rood, mooier, succesvoller. Ja, zelfs dat laatste. Hoe gek is dat?
Helaas betrap ik me er vaak op dat ik mijzelf vergelijk met anderen. Soms heeft dat een positief effect op mijn zelfvertrouwen, maar net zo vaak ook niet, getuige mijn afgunst ten opzichte van de jonge vrouw, terwijl ik vlak daarvoor nog heel tevreden over mezelf was. Deels zal dit mijn eigen onzekerheid zijn die me zo gevoelig maakt voor de plussen en minnen van anderen. Maar ik ben ervan overtuigd dat het ook iets menselijks is en dat maar weinig mensen hier echt volledig ongevoelig voor zijn. Menselijk dus misschien wel maar een fraaie eigenschap is het eigenlijk niet. Gelukkig is het meestal vrij onschuldig en kun je de gebreken van anderen prima gebruiken om je beter voelen zonder dat de ander er iets van merkt.
Ik ben er vrij zeker van dat onze gezinssituatie zo ook door anderen wordt gebruikt. Gek genoeg is dát niet iets wat me onzeker maakt.
Misschien omdat ik op het kinderdagcentrum waar ik dagelijks kom met een gerust hart kan vaststellen dat het allemaal nog veel erger kan. Want mijn kind praat en loopt dan wel niet, hij is in ieder geval wel heel gezellig. Hij schreeuwt dan wel hard, maar hij is niet agressief. Hij kwijlt dan wel veel, maar hij stinkt gelukkig niet. En hij ziet er eigenlijk nog best leuk uit in vergelijking met een aantal andere kinderen. Dus voel je niet schuldig omdat je weleens denkt: gelukkig hebben wij niet zo’n kind. Dat doe ik zelf namelijk net zo hard. Ik zoek net zo hard naar houvast voor al mijn onzekerheden. En als ik broertjes en zusjes elkaar de haren uit het hoofd zie trekken, terwijl Em zijn broertje achteloos over zijn hoofd aait en een stralende lach als dank krijgt, dan denk ik: dat hebben wij dan weer wel!
Zo zien we toch vooral wat we willen zien en gebruiken we elkaar allemaal wanneer we dat nodig hebben.
Op weg naar de kleedkamer kom ik langs de vrouw op de fiets die inmiddels in gesprek is met een trainster. ‘Overmorgen ben ik er weer’, hoor ik haar zeggen. ‘Geweldig,’ reageert de trainster, ‘op naar de volgende twintig kilo minder.’ Met een schok realiseer ik me dat ze dus nog veel zwaarder was. Maar kennelijk op eigen kracht, met eigen doorzettingsvermogen, zwetend en zwoegend in haar oude joggingbroek, al twintig kilo is afgevallen? Opeens voel ik me niet meer zoveel succesvoller dan deze vrouw. Onbewust kijk ik nog eens naar de jonge vrouw op de loopband. Nu ik dichterbij ben, zie ik dat haar haren wel degelijk aan haar voorhoofd plakken en ook zij donkere vlekken onder haar oksels heeft. En zie ik het nou goed dat zij wat minachtend kijkt naar de net iets slankere vrouw die verderop staat te trainen? Dan krijgt ze mij in het oog en kijkt meteen minder zuur. Welja.
Leave a Reply